Dutch

edit

Etymology

edit

From een +‎ zijde +‎ -ig.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌeːnˈzɛi̯.dəx/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: een‧zij‧dig

Adjective

edit

eenzijdig (comparative eenzijdiger, superlative eenzijdigst)

  1. having just one side, one-sided
  2. involving only one party, unilateral
  3. biased, unfair
  4. monotonous, dull

Declension

edit
Declension of eenzijdig
uninflected eenzijdig
inflected eenzijdige
comparative eenzijdiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial eenzijdig eenzijdiger het eenzijdigst
het eenzijdigste
indefinite m./f. sing. eenzijdige eenzijdigere eenzijdigste
n. sing. eenzijdig eenzijdiger eenzijdigste
plural eenzijdige eenzijdigere eenzijdigste
definite eenzijdige eenzijdigere eenzijdigste
partitive eenzijdigs eenzijdigers

Derived terms

edit
edit