grasduinen

Dutch

Etymology

Reanalysis of in grasduinen gaan, from grasduin.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈɣrɑsˌdœy̯.nə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: gras‧dui‧nen

Verb

grasduinen

1. to do something with relish [with in], to enjoy working [with in ‘on’]; in particular:
   1. to enjoy searching [with in ‘through, in’]
      • 2018 March 17, “Betere inlichtingenwet is gebaat bij een nee-stem”, in NRC Handelsblad:

        In het wetsvoorstel zijn waarborgen ingebouwd die moeten voorkomen dat de overheid ongericht in de digitale huishouding van zijn burgers kan grasduinen.

        Guarantees have been built into the law proposal that are intended to prevent the government from indiscriminate rummaging in its citizens' digital belongings to its heart's delight.

   2. to dabble [with in ‘at, in’]

Inflection

Conjugation of grasduinen (weak)
infinitive	grasduinen
past singular	grasduinde
past participle	gegrasduind
infinitive	grasduinen
gerund	grasduinen n
	present tense	past tense
1st person singular	grasduin	grasduinde
2nd person sing. (jij)	grasduint, grasduin2	grasduinde
2nd person sing. (u)	grasduint	grasduinde
2nd person sing. (gij)	grasduint	grasduinde
3rd person singular	grasduint	grasduinde
plural	grasduinen	grasduinden
subjunctive sing.1	grasduine	grasduinde
subjunctive plur.1	grasduinen	grasduinden
imperative sing.	grasduin
imperative plur.1	grasduint
participles	grasduinend	gegrasduind
1) Archaic. 2) In case of inversion.