indruisen

Dutch

Alternative forms

• indruischen (obsolete)

Etymology

Compound of in +‎ druisen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈɪnˌdrœy̯.sə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: in‧drui‧sen

Verb

indruisen

1. (intransitive) to go against [with in], to be incompatible [with tegen ‘with’], to clash [with tegen ‘with’]

Inflection

Conjugation of indruisen (weak, separable)
infinitive	indruisen
past singular	druiste in
past participle	ingedruist
infinitive	indruisen
gerund	indruisen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	druis in	druiste in	indruis	indruiste
2nd person sing. (jij)	druist in	druiste in	indruist	indruiste
2nd person sing. (u)	druist in	druiste in	indruist	indruiste
2nd person sing. (gij)	druist in	druiste in	indruist	indruiste
3rd person singular	druist in	druiste in	indruist	indruiste
plural	druisen in	druisten in	indruisen	indruisten
subjunctive sing.1	druise in	druiste in	indruise	indruiste
subjunctive plur.1	druisen in	druisten in	indruisen	indruisten
imperative sing.	druis in
imperative plur.1	druist in
participles	indruisend	ingedruist
1) Archaic.