kleinzerig

Dutch

Alternative forms

• kleinzeerig (archaic)

Etymology

From klein (“small”) +‎ zeer (“hurt”) +‎ -ig (“-ish”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌklɛi̯nˈzeː.rəx/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: klein‧ze‧rig
• Rhymes: -eːrəx

Adjective

kleinzerig (comparative kleinzeriger, superlative kleinzerigst)

1. petty in relation to pain or hardship, with a low pain threshold, with little endurance

Inflection

Inflection of kleinzerig
uninflected	kleinzerig
inflected	kleinzerige
comparative	kleinzeriger
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		kleinzerig	kleinzeriger	het kleinzerigst het kleinzerigste
indefinite	m./f. sing.	kleinzerige	kleinzerigere	kleinzerigste
	n. sing.	kleinzerig	kleinzeriger	kleinzerigste
	plural	kleinzerige	kleinzerigere	kleinzerigste
definite		kleinzerige	kleinzerigere	kleinzerigste
partitive		kleinzerigs	kleinzerigers	—

Derived terms

• kleinzerigheid

Descendants

• Afrikaans: kleinserig