Dutch

edit

Etymology

edit

mee (with, along) +‎ krijgen (to get)

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Verb

edit

meekrijgen

  1. (transitive) To get something when leaving, to receive as a gift
    Hij kreeg van zijn ouders veel goede raad mee toen hij op kamers ging wonen.

Inflection

edit
Conjugation of meekrijgen (strong class 1, separable)
infinitive meekrijgen
past singular kreeg mee
past participle meegekregen
infinitive meekrijgen
gerund meekrijgen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular krijg mee kreeg mee meekrijg meekreeg
2nd person sing. (jij) krijgt mee, krijg mee2 kreeg mee meekrijgt meekreeg
2nd person sing. (u) krijgt mee kreeg mee meekrijgt meekreeg
2nd person sing. (gij) krijgt mee kreegt mee meekrijgt meekreegt
3rd person singular krijgt mee kreeg mee meekrijgt meekreeg
plural krijgen mee kregen mee meekrijgen meekregen
subjunctive sing.1 krijge mee krege mee meekrijge meekrege
subjunctive plur.1 krijgen mee kregen mee meekrijgen meekregen
imperative sing. krijg mee
imperative plur.1 krijgt mee
participles meekrijgend meegekregen
1) Archaic. 2) In case of inversion.