Home
Random
Log in
Settings
Donations
About Wiktionary
Disclaimers
Search
samenstromen
Language
Watch
Edit
Contents
1
Dutch
1.1
Etymology
1.2
Pronunciation
1.3
Verb
1.3.1
Conjugation
1.3.2
Derived terms
Dutch
edit
Etymology
edit
Compound of
samen
+
stromen
.
Pronunciation
edit
IPA
(
key
)
:
/ˈsaː.mə(n)ˌstroː.mə(n)/
Audio
:
(
file
)
Hyphenation:
sa‧men‧stro‧men
Verb
edit
samenstromen
(
intransitive
)
to
flow
in a
convergent
direction
(
intransitive
,
also
figurative
)
to
converge
Conjugation
edit
Conjugation of
samenstromen
(weak, separable)
infinitive
samenstromen
past
singular
stroomde samen
past
participle
samengestroomd
infinitive
samenstromen
gerund
samenstromen
n
main clause
subordinate clause
present tense
past tense
present tense
past tense
1st person
singular
stroom samen
stroomde samen
samenstroom
samenstroomde
2nd person
sing.
(
jij
)
stroomt samen
,
stroom samen
2
stroomde samen
samenstroomt
samenstroomde
2nd person
sing.
(
u
)
stroomt samen
stroomde samen
samenstroomt
samenstroomde
2nd person
sing.
(
gij
)
stroomt samen
stroomde samen
samenstroomt
samenstroomde
3rd person
singular
stroomt samen
stroomde samen
samenstroomt
samenstroomde
plural
stromen samen
stroomden samen
samenstromen
samenstroomden
subjunctive
sing.
1
strome samen
stroomde samen
samenstrome
samenstroomde
subjunctive
plur.
1
stromen samen
stroomden samen
samenstromen
samenstroomden
imperative
sing.
stroom samen
imperative
plur.
1
stroomt samen
participles
samenstromend
samengestroomd
1)
Archaic
.
2)
In case of
inversion
.
Derived terms
edit
samenstroming
Categories
:
Dutch compound terms
Dutch terms with IPA pronunciation
Dutch terms with audio links
Dutch lemmas
Dutch verbs
Dutch intransitive verbs
Dutch weak verbs
Dutch separable verbs
Dutch separable verbs with samen
Hidden category:
Pages with 1 entry