verbranden

Dutch

From ver- +‎ branden.

verbranden

(transitive) to burn, consume/kill in fire
De dorpelingen verbrandden de heks. ― The villagers burnt the witch.
(intransitive) to be consumed by fire
Grote delen van het bos verbrandden afgelopen zomer. ― Large parts of the forest were consumed by fire last summer.
(intransitive) to be sunburnt
Mijn billen zijn verbrand, nu kan ik amper normaal zitten. ― My butt is sunburnt, now I can hardly sit normally.
(transitive) to burn, affect gravely with corrosive etc. chemicals
(intransitive) to burn, be affected gravely with corrosive etc. chemicals
(transitive, figuratively) to discredit completely, ruin psychologically for future use, e.g. by scandal or media leak
Synonyms: compromitteren, discrediteren, verknoeien

Nadat uitlekte wie het plan van de premier verbrandde door het te lekken, was die minister zelf verbrand en moest ontslag nemen.
After it was leaked who compromised the P.M.'s plan by leaking it, that minister was compromised himself and had to resign.

Conjugation of verbranden (weak, prefixed)
infinitive	verbranden
past singular	verbrandde
past participle	verbrand
infinitive	verbranden
gerund	verbranden n
	present tense	past tense
1st person singular	verbrand	verbrandde
2nd person sing. (jij)	verbrandt, verbrand²	verbrandde
2nd person sing. (u)	verbrandt	verbrandde
2nd person sing. (gij)	verbrandt	verbrandde
3rd person singular	verbrandt	verbrandde
plural	verbranden	verbrandden

subjunctive sing.¹	verbrande	verbrandde
subjunctive plur.¹	verbranden	verbrandden

imperative sing.	verbrand
imperative plur.¹	verbrandt

participles	verbrandend	verbrand
¹⁾ Archaic. ²⁾ In case of inversion.