Dutch

edit

Etymology

edit

From voor +‎ nemen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈvoːrˌneː.mə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: voor‧ne‧men

Noun

edit

voornemen n (plural voornemens, diminutive voornementje n)

  1. intention, resolve, resolution
    Mijn voornemen voor het nieuwe jaar is om gezonder te eten.
    My resolution for the new year is to eat healthier.

Verb

edit

voornemen

  1. to intend
    Ik neem me voor om volgend jaar meer te sporten.
    I intend to do more sports next year.

Conjugation

edit
Conjugation of voornemen (strong class 4, separable)
infinitive voornemen
past singular nam voor
past participle voorgenomen
infinitive voornemen
gerund voornemen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular neem voor nam voor voorneem voornam
2nd person sing. (jij) neemt voor, neem voor2 nam voor voorneemt voornam
2nd person sing. (u) neemt voor nam voor voorneemt voornam
2nd person sing. (gij) neemt voor naamt voor voorneemt voornaamt
3rd person singular neemt voor nam voor voorneemt voornam
plural nemen voor namen voor voornemen voornamen
subjunctive sing.1 neme voor name voor voorneme voorname
subjunctive plur.1 nemen voor namen voor voornemen voornamen
imperative sing. neem voor
imperative plur.1 neemt voor
participles voornemend voorgenomen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

edit
  • Negerhollands: neem voor
  • Indonesian: niat (semantic loan)