Dutch edit

Etymology edit

From zingen (to sing) +‎ zeggen (to say).

Pronunciation edit

  • (file)

Verb edit

zingzeggen

  1. (music, poetry) To recite accompanied by music or to sing in a manner close to regular speech, similar to recitativo or rap.

Conjugation edit

Inflection of zingzeggen (weak)
infinitive zingzeggen
past singular zingzegde
past participle gezingzegd
infinitive zingzeggen
gerund zingzeggen n
present tense past tense
1st person singular zingzeg zingzegde
2nd person sing. (jij) zingzegt zingzegde
2nd person sing. (u) zingzegt zingzegde
2nd person sing. (gij) zingzegt zingzegde
3rd person singular zingzegt zingzegde
plural zingzeggen zingzegden
subjunctive sing.1 zingzegge zingzegde
subjunctive plur.1 zingzeggen zingzegden
imperative sing. zingzeg
imperative plur.1 zingzegt
participles zingzeggend gezingzegd
1) Archaic.

Further reading edit