Dutch edit

 
Dutch Wikipedia has an article on:
Wikipedia nl

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈzʋeː(f)ˌfli.ɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: zweef‧vlie‧gen

Etymology 1 edit

Compound of zweven (to hover, glide) +‎ vliegen (to fly).

Verb edit

zweefvliegen

  1. to glide in the air; to fly an unpowered sailplane, (of animals) to fly while holding one's wings still, to fly without engines on
Inflection edit
Inflection of zweefvliegen (weak)
infinitive zweefvliegen
past singular zweefvliegde
past participle gezweefvliegd
infinitive zweefvliegen
gerund zweefvliegen n
present tense past tense
1st person singular zweefvlieg zweefvliegde
2nd person sing. (jij) zweefvliegt zweefvliegde
2nd person sing. (u) zweefvliegt zweefvliegde
2nd person sing. (gij) zweefvliegt zweefvliegde
3rd person singular zweefvliegt zweefvliegde
plural zweefvliegen zweefvliegden
subjunctive sing.1 zweefvliege zweefvliegde
subjunctive plur.1 zweefvliegen zweefvliegden
imperative sing. zweefvlieg
imperative plur.1 zweefvliegt
participles zweefvliegend gezweefvliegd
1) Archaic.
Related terms edit

Noun edit

zweefvliegen n (uncountable)

  1. gliding, flying with unpowered wings (whether by animals without flapping their wings, unpowered aircraft or powered aircraft with the engines turned off)

Etymology 2 edit

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun edit

zweefvliegen

  1. plural of zweefvlieg