Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈsɛi̯fərə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: cij‧fe‧ren

Etymology 1

edit

From cijfer +‎ -en.

Verb

edit

cijferen

  1. (transitive) to figure, compute
Conjugation
edit
Conjugation of cijferen (weak)
infinitive cijferen
past singular cijferde
past participle gecijferd
infinitive cijferen
gerund cijferen n
present tense past tense
1st person singular cijfer cijferde
2nd person sing. (jij) cijfert, cijfer2 cijferde
2nd person sing. (u) cijfert cijferde
2nd person sing. (gij) cijfert cijferde
3rd person singular cijfert cijferde
plural cijferen cijferden
subjunctive sing.1 cijfere cijferde
subjunctive plur.1 cijferen cijferden
imperative sing. cijfer
imperative plur.1 cijfert
participles cijferend gecijferd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
edit
Descendants
edit
  • Papiamentu: cijfer, cyfer (dated)

Etymology 2

edit

Gerund of the verb cijferen.

Noun

edit

cijferen n (uncountable)

  1. arithmetic