klaarstomen

Dutch

Etymology

Compound of klaar (“ready; clear”) +‎ stomen (“to steam”). Perhaps in reference to steam engines or to steaming as a relatively quick method of cooking. Compare stoomcursus.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈklaːrˌstoː.mə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: klaar‧sto‧men

Verb

klaarstomen

1. (transitive) to rapidly prepare, to quickly make ready

Inflection

Conjugation of klaarstomen (weak, separable)
infinitive	klaarstomen
past singular	stoomde klaar
past participle	klaargestoomd
infinitive	klaarstomen
gerund	klaarstomen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	stoom klaar	stoomde klaar	klaarstoom	klaarstoomde
2nd person sing. (jij)	stoomt klaar, stoom klaar2	stoomde klaar	klaarstoomt	klaarstoomde
2nd person sing. (u)	stoomt klaar	stoomde klaar	klaarstoomt	klaarstoomde
2nd person sing. (gij)	stoomt klaar	stoomde klaar	klaarstoomt	klaarstoomde
3rd person singular	stoomt klaar	stoomde klaar	klaarstoomt	klaarstoomde
plural	stomen klaar	stoomden klaar	klaarstomen	klaarstoomden
subjunctive sing.1	stome klaar	stoomde klaar	klaarstome	klaarstoomde
subjunctive plur.1	stomen klaar	stoomden klaar	klaarstomen	klaarstoomden
imperative sing.	stoom klaar
imperative plur.1	stoomt klaar
participles	klaarstomend	klaargestoomd
1) Archaic. 2) In case of inversion.