Dutch

edit

Etymology 1

edit

Borrowed from French opter, from Latin optāre.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ɔpˈteː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧te‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

edit

opteren

  1. (intransitive, formal) to opt, to choose (especially regarding a choice of citizenship or formal relations)
    Synonym: kiezen
Conjugation
edit
Conjugation of opteren (weak)
infinitive opteren
past singular opteerde
past participle geopteerd
infinitive opteren
gerund opteren n
present tense past tense
1st person singular opteer opteerde
2nd person sing. (jij) opteert opteerde
2nd person sing. (u) opteert opteerde
2nd person sing. (gij) opteert opteerde
3rd person singular opteert opteerde
plural opteren opteerden
subjunctive sing.1 optere opteerde
subjunctive plur.1 opteren opteerden
imperative sing. opteer
imperative plur.1 opteert
participles opterend geopteerd
1) Archaic.
edit

Etymology 2

edit

From op +‎ teren.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɔpˌteːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧te‧ren

Verb

edit

opteren

  1. to rot away completely
Conjugation
edit
Conjugation of opteren (weak, separable)
infinitive opteren
past singular teerde op
past participle opgeteerd
infinitive opteren
gerund opteren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular teer op teerde op opteer opteerde
2nd person sing. (jij) teert op teerde op opteert opteerde
2nd person sing. (u) teert op teerde op opteert opteerde
2nd person sing. (gij) teert op teerde op opteert opteerde
3rd person singular teert op teerde op opteert opteerde
plural teren op teerden op opteren opteerden
subjunctive sing.1 tere op teerde op optere opteerde
subjunctive plur.1 teren op teerden op opteren opteerden
imperative sing. teer op
imperative plur.1 teert op
participles opterend opgeteerd
1) Archaic.