vanaf

Dutch

Etymology

From van +‎ af. Compare West Frisian fanôf.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Preposition

vanaf

1. starting from, from onwards, as of, as from

   Je rijbewijs is pas vanaf maandag geldig.

   Your driving licence is only valid from Monday onwards.

2. from on top of

   Er staat iemand vanaf het dak te roepen.

   There's someone shouting from the top of the roof.

Antonyms

• tot
• tot en met

Derived terms

• vanafprijs

Descendants

• Negerhollands: van af

Circumposition

vanaf

1. away from

   Daardoor is de temperatuur in die perioden hoger, terwijl de temperatuur lager is als de noordpool van de Zon af gekanteld is.

   As a result, the temperature in this period is higher, while the temperature is lower if the north pole is tilted away from the Sun.

2. rid of, freed from, released from, no longer affected by

   Wat ik ook doe, ik raak maar niet van mijn verkoudheid af.

   No matter what I do, I can't get rid of my cold.

Declension

Pronominal adverbs of vanaf

circumposition	van ... af
postpositional adv.	vanaf
+ het (it)	ervanaf
+ dit (this)	hiervanaf
+ dat (that)	daarvanaf
+ wat (what)	waarvanaf
+ iets (something)	ergens vanaf
+ niets (nothing)	nergens vanaf
+ alles (everything)	overal vanaf

Antonyms

• naartoe