overhalen

Dutch

Etymology

From over +‎ halen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈoːvərɦaːlə(n)/

• Audio

  (file)

Verb

overhalen

1. to talk over, talk into, persuade (make someone agree to something, usually without fully convincing them)

   Synonyms: ompraten, overreden

   Ik dacht al van tevoren dat het een dom idee was, maar helaas heb ik me laten overhalen.

   I already thought before that it was a stupid idea, but unfortunately I let them persuade me.

Inflection

Inflection of overhalen (weak, separable)
infinitive	overhalen
past singular	haalde over
past participle	overgehaald
infinitive	overhalen
gerund	overhalen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	haal over	haalde over	overhaal	overhaalde
2nd person sing. (jij)	haalt over	haalde over	overhaalt	overhaalde
2nd person sing. (u)	haalt over	haalde over	overhaalt	overhaalde
2nd person sing. (gij)	haalt over	haalde over	overhaalt	overhaalde
3rd person singular	haalt over	haalde over	overhaalt	overhaalde
plural	halen over	haalden over	overhalen	overhaalden
subjunctive sing.1	hale over	haalde over	overhale	overhaalde
subjunctive plur.1	halen over	haalden over	overhalen	overhaalden
imperative sing.	haal over
imperative plur.1	haalt over
participles	overhalend	overgehaald
1) Archaic.

See also

• overtuigen

Anagrams

• halen over