verhouden

Dutch

Etymology

From ver- +‎ houden.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

• Rhymes: -ɑu̯dən

Verb

verhouden

1. (reflexive, verhouden tot) to stand in relation to

Inflection

Conjugation of verhouden (strong class 7, slightly irregular, prefixed)
infinitive	verhouden
past singular	verhield
past participle	verhouden
infinitive	verhouden
gerund	verhouden n
	present tense	past tense
1st person singular	verhou, verhoud	verhield
2nd person sing. (jij)	verhoudt	verhield
2nd person sing. (u)	verhoudt	verhield
2nd person sing. (gij)	verhoudt	verhieldt
3rd person singular	verhoudt	verhield
plural	verhouden	verhielden
subjunctive sing.1	verhoude	verhielde
subjunctive plur.1	verhouden	verhielden
imperative sing.	verhou, verhoud
imperative plur.1	verhoudt
participles	verhoudend	verhouden
1) Archaic.

Derived terms

• verhouding

Participle

verhouden

1. past participle of verhouden

Inflection

Declension of verhouden
uninflected	verhouden
inflected	verhouden
		positive
predicative/adverbial		verhouden
indefinite	m./f. sing.	verhouden
	n. sing.	verhouden
	plural	verhouden
definite		verhouden
partitive		verhoudens