Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌvɛrˈʋeː.zən/, /ˌvərˈʋeː.zən/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧we‧zen
  • Rhymes: -eːzən

Etymology 1

edit

From Middle Dutch verwesen. Equivalent to wees +‎ ver- -en.

Verb

edit

verwezen

  1. (intransitive) to become orphaned
  2. (transitive, chiefly figurative) to orphan, to bereave of parents
Usage notes
edit

May be qualified by half and heel to specify the loss of one or two parents respectively.

Conjugation
edit
Conjugation of verwezen (weak, prefixed)
infinitive verwezen
past singular verweesde
past participle verweesd
infinitive verwezen
gerund verwezen n
present tense past tense
1st person singular verwees verweesde
2nd person sing. (jij) verweest, verwees2 verweesde
2nd person sing. (u) verweest verweesde
2nd person sing. (gij) verweest verweesde
3rd person singular verweest verweesde
plural verwezen verweesden
subjunctive sing.1 verweze verweesde
subjunctive plur.1 verwezen verweesden
imperative sing. verwees
imperative plur.1 verweest
participles verwezend verweesd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Etymology 2

edit

See the etymology of the corresponding lemma form.

Verb

edit

verwezen

  1. inflection of verwijzen:
    1. plural past indicative
    2. (dated or formal) plural past subjunctive

Participle

edit

verwezen

  1. past participle of verwijzen
Declension
edit
Declension of verwezen
uninflected verwezen
inflected verwezen
positive
predicative/adverbial verwezen
indefinite m./f. sing. verwezen
n. sing. verwezen
plural verwezen
definite verwezen
partitive verwezens