Dutch

edit

Etymology 1

edit

From Middle Dutch dorevaren. Equivalent to door- +‎ varen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌdoːrˈvaː.rə(n)/
  • Hyphenation: door‧va‧ren
  • Rhymes: -aːrən

Verb

edit

doorvaren

  1. (transitive) to sail through completely
  2. (transitive, figuratively) to experience a sensation through the entire body
Inflection
edit
Conjugation of doorvaren (strong class 6, prefixed)
infinitive doorvaren
past singular doorvoer
past participle doorvaren
infinitive doorvaren
gerund doorvaren n
present tense past tense
1st person singular doorvaar doorvoer
2nd person sing. (jij) doorvaart, doorvaar2 doorvoer
2nd person sing. (u) doorvaart doorvoer
2nd person sing. (gij) doorvaart doorvoert
3rd person singular doorvaart doorvoer
plural doorvaren doorvoeren
subjunctive sing.1 doorvare doorvoere
subjunctive plur.1 doorvaren doorvoeren
imperative sing. doorvaar
imperative plur.1 doorvaart
participles doorvarend doorvaren
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Etymology 2

edit

From Middle Dutch dorevaren. Equivalent to door +‎ varen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈdoːrˌvaː.rə(n)/
  • Hyphenation: door‧va‧ren

Verb

edit

doorvaren

  1. (transitive) to sail through
  2. (intransitive) to continue sailing, to resume sailing
Inflection
edit
Conjugation of doorvaren (strong class 6, separable)
infinitive doorvaren
past singular voer door
past participle doorgevaren
infinitive doorvaren
gerund doorvaren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vaar door voer door doorvaar doorvoer
2nd person sing. (jij) vaart door, vaar door2 voer door doorvaart doorvoer
2nd person sing. (u) vaart door voer door doorvaart doorvoer
2nd person sing. (gij) vaart door voert door doorvaart doorvoert
3rd person singular vaart door voer door doorvaart doorvoer
plural varen door voeren door doorvaren doorvoeren
subjunctive sing.1 vare door voere door doorvare doorvoere
subjunctive plur.1 varen door voeren door doorvaren doorvoeren
imperative sing. vaar door
imperative plur.1 vaart door
participles doorvarend doorgevaren
1) Archaic. 2) In case of inversion.