Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch versorgen. Equivalent to ver- +‎ zorgen.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /vərˈzɔr.ɣə(n)/, /vɛrˈzɔr.ɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ver‧zor‧gen
  • Rhymes: -ɔrɣən

Verb edit

verzorgen

  1. (transitive) to take care of, to look after, to nurse
  2. (transitive) to provide (a service), to supply

Inflection edit

Inflection of verzorgen (weak, prefixed)
infinitive verzorgen
past singular verzorgde
past participle verzorgd
infinitive verzorgen
gerund verzorgen n
present tense past tense
1st person singular verzorg verzorgde
2nd person sing. (jij) verzorgt verzorgde
2nd person sing. (u) verzorgt verzorgde
2nd person sing. (gij) verzorgt verzorgde
3rd person singular verzorgt verzorgde
plural verzorgen verzorgden
subjunctive sing.1 verzorge verzorgde
subjunctive plur.1 verzorgen verzorgden
imperative sing. verzorg
imperative plur.1 verzorgt
participles verzorgend verzorgd
1) Archaic.

Synonyms edit

Derived terms edit

Descendants edit

  • Afrikaans: versorg
  • Negerhollands: voorsorg