Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈzɔrɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: zor‧gen
  • Rhymes: -ɔrɣən

Etymology 1

edit

From Middle Dutch sorgen, from Old Dutch sorgon, from Proto-West Germanic *sorgēn, from Proto-Germanic *surgāną. By surface analysis, zorg +‎ -en.

Verb

edit

zorgen

  1. (intransitive) to make sure, to ensure
    Ik zal zorgen dat alles op tijd klaar is.
    I will make sure everything is ready on time.
    • 2021, Huber M., van den Brekel-Dijkstra K., Jung H.P., “Inleiding”, in Handboek Positieve Gezondheid in de huisartspraktijk, →DOI:
      De anderhalvemetereconomie zorgt ervoor dat huisartsen- en ziekenhuiszorg zo georganiseerd moeten worden dat patiënten, letterlijk en figuurlijk, waar dat kan zo veel mogelijk ob afstand worden gehouden tot er een vaccin gevonden is en dat breed wordt toegepast.
      The one-and-a-half-meter economy means that general practitioners and hospitals must be organized so that, literally and figuratively, patients are distanced as much as possible until a vaccine is available and has been widely distributed.
Conjugation
edit
Conjugation of zorgen (weak)
infinitive zorgen
past singular zorgde
past participle gezorgd
infinitive zorgen
gerund zorgen n
present tense past tense
1st person singular zorg zorgde
2nd person sing. (jij) zorgt, zorg2 zorgde
2nd person sing. (u) zorgt zorgde
2nd person sing. (gij) zorgt zorgde
3rd person singular zorgt zorgde
plural zorgen zorgden
subjunctive sing.1 zorge zorgde
subjunctive plur.1 zorgen zorgden
imperative sing. zorg
imperative plur.1 zorgt
participles zorgend gezorgd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
edit
edit
Descendants
edit
  • Afrikaans: sorg
  • Negerhollands: sorg
  • Aukan: solugu
  • Papiamentu: sòru
  • Saramaccan: solúgu
  • Sranan Tongo: sorgu

Etymology 2

edit

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

edit

zorgen

  1. plural of zorg