Dutch

edit

Etymology

edit

From om- +‎ geven.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ɔm.ˈɣeː.və(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -eːvən

Verb

edit

omgeven

  1. to surround
    Het Amazonebekken wordt omgeven door het Hoogland van Guyana in het noorden, de Andes in het westen en het Hoogland van Brazilië in het zuiden en oosten.
    The Amazon basin is surrounded by the Guyana Highlands to the north, the Andes to the west and the Brazilian Highlands to the south and east.

Conjugation

edit
Conjugation of omgeven (strong class 5, prefixed)
infinitive omgeven
past singular omgaf
past participle omgeven
infinitive omgeven
gerund omgeven n
present tense past tense
1st person singular omgeef omgaf
2nd person sing. (jij) omgeeft, omgeef2 omgaf
2nd person sing. (u) omgeeft omgaf
2nd person sing. (gij) omgeeft omgaaft
3rd person singular omgeeft omgaf
plural omgeven omgaven
subjunctive sing.1 omgeve omgave
subjunctive plur.1 omgeven omgaven
imperative sing. omgeef
imperative plur.1 omgeeft
participles omgevend omgeven
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: omgee
  • Negerhollands: omgie

Participle

edit

omgeven

  1. past participle of omgeven

Declension

edit
Declension of omgeven
uninflected omgeven
inflected omgeven
positive
predicative/adverbial omgeven
indefinite m./f. sing. omgeven
n. sing. omgeven
plural omgeven
definite omgeven
partitive omgevens